FULCO HARRIE VAN DER HEIJDEN

NORBERTIJN VAN DE ABDIJ VAN BERNE

Fulco en zijn zwager Gerardus van den Oetelaar

 

HOME

Harrie van der Heijden, doopnaam Henricus van der Heijden werd op 17 april 1903 als 5e van de 11 kinderen  geboren uit het huwelijk van Theodorus van der Heijden en Adriana van den Berg in 't Woud te Middelrode. Hij werd aldaar in de parochiekerk van Sint-Petrus Stoel te Antiochië gedoopt.

 

Geboortehuis in 't Woud anno 2012


Harrie is voor weinigen onder deze naam bekend geweest. Eerder kende men hem als "Bosje", een naam die hij te danken had aan 't Milroois Woud. Meer nog kent men hem als Has van Rukven, het pseudoniem waaronder hij in het weekblad "De Brug" talloze volksverhalen in 't Meierijsch dialect schreef.

N
a zijn lagere school in Middelrode wilde hij eerst onderwijzer worden en volgde tot dat doel vanaf 1 mei 1918 enkele maanden een opleiding aan de R.K. Kweekschool te 's-Hertogenbosch. Weldra echter kwam het verlangen naar het priesterschap bij hem op. Als voorbereiding daarop ging hij Latijn en Grieks volgen bij de abdijheer Anselmus van der Biezen. In september 1919 werd hij als externe leerling opgenomen in het kosthuis van Mej. Anna Gloudemans tegenover de Abdij en begon het Gymnasium St. Norbertus meteen als leerling van de Grote Figuur. Nadat hij in juli 1924 met goed gevolg staatsexamen had afgelegd, trad hij toe tot de Abdij van Berne, waar hij bij zijn inkleding op 8 oktober 1924 de kloosternaam Fulco kreeg toegewezen. Op 8 oktober 1926 legde hij zijn tijdelijke geloften af, die op 8 oktober 1929 door zijn plechtige professie werden gevolgd. Op 3 november 1929 werd hij door mgr. Thomas Ludovicus Heijlen, O.Praem., bisschop van Namen, te Tongerlo subdiaken gewijd, op 20 juli 1930 in het klooster der Priesters van het H. Hart te Liesbosch bij Breda door mgr. Petrus Hopmans, bisschop van Breda, tot diaken. Tenslotte ontving hij in de abdijkerk te Heeswijk op 15 augustus 1930 de heilige priesterwijding uit handen van mgr. W. Bouter, bisschop van Nellore.

De eerste H. Mis te Berlicum

In oktober 1928, na zijn eerste jaar theologie in de abdij, werd hij naar de Gregoriana te Rome gezonden, om zich daar voor een in de missie van de abdij in Brits-Indië (India) te stichten groot-seminarie, verder in de godgeleerdheid te gaan bekwamen. Op 27 juni 1932 legde hij zijn eindexamen af en op 12 november 1932 werd hem de bulle van doctor in de theologie toegekend. Deze studie voltooide hij spelenderwijs.

Reeds op 3 november 1932 vertrok hij naar het missiegebied van Berne in Brits-Indië (India). Mede vanwege de Tweede Wereldoorlog zou hij daar 14 jaar aan een stuk, tot 24 oktober 1946 werkzaam blijven. Behalve een verblijf van februari 1942 tot 12 januari 1943 op de missiestatie van Nainpur, werkte hij al die tijd in de stad Jabalpur. Jabalpur is een Indiase stad in het gelijknamige district  van de Indiase staat Madhya Pradesh. Hij werd er secretaris van mgr. C. Dubbelman en kwam in augustus 1933 als kapelaan aan de Sint-Petrus en Sint-Pauluskerk te Jabalpur. De benoeming in India lag niet direct in de lijn van zijn begaafdheden. Deze bleken te liggen op het gebeid van taalvaardigheid. Sanskriet, Hindi en Engels kregen in India zijn volle aandacht.

Op 26 januari 1936 kreeg hij de opdracht om een nieuwe parochie op te richten in Napier Town (in district Jabalpur), waar Broeder Jozef van Vugt in zijn opdracht de Holy Trinity Church bouwde. Toen zijn pastoraat aan die kerk weldra door Athanasius van Oosterhout kon worden overgenomen, werd hij op 12 januari 1943 leraar en later ook rector van de St. Aloysius High School te Jabalpur. In januari 1944 werd hij wederom kapelaan aan de St. Peter and Paul Church in dezelfde stad, Japalbur.

Hij muntte steeds uit door zijn bijzondere talenliefde en grote talenkennis. Hij kende uitstekend Hindi, gaf daarin les en verwierf zich bijzondere verdienste door in 1943 voor de eerste keer een vertaling in het Hindi tot stand te brengen van de grote en de kleine katechismus. Deze vertaling, die bijzonder voor het Mandla-District bestemd was, zou tot het eind van zijn levensdagen in gebruik blijven.

 

Nadat hij in november 1946 India voorgoed verlaten had, toonde hij zich in de zomer van het volgend jaar gaarne bereid om de dogmatieklessen over te nemen van Hyacinth Pijnappels, toen die naar Amerika vertrok. Hij bleef deze lessen geven totdat het theologieonderwijs van de Abdij zich in 1958 naar Gemert en later naar Eindhoven verplaatste. Naast theologie gaf hij ook enkele jaren les in filosofie. Zijn onderwijstaak in de Abdij vulde hij aan door van 1953 tot 1961 aan de Latijnse School te Gemert les te geven in Grieks en Engels. Door zijn talenkennis raakte hij vanaf 1950 ook nauw betrokken bij de toen opkomende emigratie-beweging. Hij gaf veel cursussen voor toekomstige emigranten en schreef voor hen het leerboek "Emigrant, leer Engels", dat zelfs een herdruk mocht beleven. Hierbij gaf hij o.a. les aan zijn neef Theo van den Oetelaar (*1929).

Naast zijn werk op onderwijsgebied verrichtte hij ook omvangrijke redactionele werkzaamheden. In 1948 trad hij voor twee jaar op als hoofdredacteur van het abdijtijdschrift "Berne", dat door afsplitsing van "Het Offer" ontstaan was. Op 16 september 1949 werd hij hoofdredacteur van het Weekblad "De Brug" en hij zou dat tot 21 november 1969 blijven. Op 8 april 1950 werd hij eveneens de eerste en tevens laatste hoofdredacteur van het kortstondig bestaande Weekblad "De Graafse Baan". In maart 1948 volgde hij Siardus Tibosch voor enige tijd als bestuurslid van "Pro Nostris" op en van 31 augustus tot 9 december 1963 verbleef hij te Rome om de tweede zitting van Vaticanum II te verslaan.

In 1964 begon als het ware een nieuwe periode in zijn leven, toen hij voor de Uitgeverij Romen en Zonen te Roermond een boek over de Islam uit het Frans vertaalde. Hij zou zich met deze nieuwe werkzaamheid, jarenlang geholpen door Cyrillus van Liempd, bezig blijven houden tot ongeveer 1983, toen zijn gezichtsvermogen snel begon af te nemen. In 1965 schreef hij  "Berlicum in Oorlog en Bevrijding. Een kort Overzicht van de Gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog".

In het voorjaar van 1966 richtte hij zelfs officieel zijn "Vertaalbureau Nova" op, dat voor een groot aantal uitgevers van naam zou gaan werken. Binnen twintig jaar vertaalde hij een honderdtal boeken en daarnaast ook nog vele tientallen artikelen, die bestemd waren voor een aantal tijdschriften, vooral voor "Concilium".

Als publicist debuteerde hij reeds in 1922 in "Het Offer", toen hij nog leerling was van de Syntaxis. In de daarop volgende periode van meer dan zestig jaar schreef hij honderden artikelen in "Het Offer", in "Berne","Pro Nostris", "De Brug", "Rondom de Toren", "De Graafse Baan", "De Schijndelse Courant", de "Sint-Jansklokken", het latere "Bisdomblad" en in "Omhoog".

Alleen reeds in het Weekblad "De Brug" schreef hij bijna duizend grotere of kleinere bijdragen, hetzij onder eigen naam of onder een van zijn vele pseudoniemen. Zij waren oorspronkelijk dikwijls gewijd aan missieonderwerpen, behandelden later de zondagsevangelies of bijbelkwesties op volkse wijze, hielden zich weer later ook bezig met plaatselijke geschiedenis plus de journalistiek van het alledaags gebeuren.

Zijn meest uitgesproken en beste vorm bereikte hij met zijn gedeeltelijk ware, gedeeltelijk ook verzonnen verhalen, die door hem in smeuïg dialect van de streek geschreven werden en door een ruim publiek ook gretig gelezen werden. Van dit soort volksverhalen, die hij onder zijn meest bekende pseudoniem "Has van Rukven" schreef, zijn er ongeveer 220 verschenen. De stof ervoor werd hem dikwijls aangereikt door Mej. Elizabeth van Lamoen uit Heeswijk, die volgens zijn eigen aantekeningen ongeveer 20 Has van Rukven-verhalen geheel voor haar rekening nam. Eenmaal waagde hij zich als Has van Rukven ook aan een vervolgverhaal. Het was een detective-geschiedenis, getiteld "Moord in de sneeuw". Het verscheen eerst in de "Sint-Jansklokken" en later bracht hij het onder de schuilnaam Dr. da Silva ook in "De Brug" uit. (zie artikel in "Brabants" in 2005)

Gedurende de bijna 30 jaren van zijn verblijf in de abdij vervulde hij op zon- en weekdagen veel geregeld assistentiewerk; meermalen verbleef hij geruime tijd ter vervanging op een en dezelfde plaats. Toen hij op 15 februari 1975 zijn intrek had genomen in Huize "De Bongerd" tegenover de abdij, beperkte hij zich tot zijn vertaalwerk en het schrijven van volkse schetsen in het plaatselijk dialect. Mede vanwege zijn verdiensten op deze twee terreinen werd hij op 29 april 1981 benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

Pogingen om zijn Has van Rukven-verhalen volledig uit te geven, leden steeds weer schipbreuk vanwege de daaraan verbonden hoge kosten. Toch verscheen rond Nieuwjaar 1982 een bundeltje van 60 bladzijden, getiteld "Femielie van Rukven (Has, Han, Drika)'. Het bevatte 29 verhalen van zijn hand, was door Mevr. Trees de Waal-Wiegman geïllustreerd en op de drukkerij van de Abdij gedrukt. De Gemeente Heeswijk-Dinther maakte de uitgave mogelijk door het bundeltje op haar nieuwjaarsreceptie als relatiegeschenk aan te bieden.

In "Verhalen uit de Meierij", een bonte verzameling over het "lieve leven" in Den Bosch en omstreken (Bussum, Uitgeverij Michon, 1987, 160 blz.), werden twee schetsen van zijn hand opgenomen. De eerste ervan, geheten "Zomeravond in de polder", behandelde een belevenis van Hubertus Scheepers, de pastoor van Bokhoven. Zijn tweede verhaal, getiteld "Kniep", werd door de jury met de eerste prijs, bestaande uit een geldbedrag van vijfhonderd gulden, bekroond. De uitreiking ervan vond plaats op 20 mei 1987 in Paviljoen Molenwijk te Boxtel. Tenslotte verscheen van hem de bundel " ... en het beste van Hasse" (Delft, Eburon, 1987, 186 blz.), die 39 verhalen van hem en een aantal illustraties bevatte.

 

Toen hem als auteur op 13 juni 1987 in de kampeerboerderij "De Proatstal" van Walter Wijnen, Koffiestraat 15 te Heeswijk-Dinther het eerste exemplaar plechtig was uitgereikt, werd hij vlak daarna onwel en overleed spoedig daarna ter plaatse aan een hartaanval.

13 juni 1987. Op de foto links Cor Swanenberg, midden Willem de Laat, de oudste broer van liedjeszanger Ad de Laat.
Rechts vooraan Nelleke de Laat. Een halfuur na deze foto is pater Fulco overleden.

Op 17 juni 1987 werd in de abdijkerk te Heeswijk de plechtige pontificale uitvaartdienst voor hem gehouden, waarna zijn begrafenis op het eigen kloosterkerkhof bij de abdij volgde.

Harrie is te situeren in de Brabantse grond en hij is te karakteriseren als een man van het platteland, nuchter, eenvoudig, humoristisch maar ook intelligent en spitsvondig. Zijn gevoeligheid voor taal spitste hij ook toe door het oplossen van kruiswoordpuzzels en cryptogrammen.

HOME