BEST IN VROEGERE TIJDEN
(Artikel wat rond 1930 is geplaatst
in de krant van regio Eindhoven)
Ongetwijfeld zal het tegenwoordig levende geslacht heel
gaarne een en ander willen vernemen aangaande toestanden, die zich alhier
alleen de oudsten dezer plaats, en dan nog maar voor een gedeelte, kunnen
herinneren.
Mogen dan allereerst de talrijke abonné’s
van uw blad in deze gemeente en ook die der omgeving het volgende met eenige belangstelling lezen.
Eerst wat over de grond. Er valt wel niet aan te twijfelen,
dat het Broek(drassig weiland) en de Scheeken( een
zeer onvruchtbare soort broekgrond) van Best. Liempde en St. Oedenrode tot
ongeveer den Franschen tijd(1795-1815) aan elkaar
grensden en dus samen een groote, haast
onoverzienbare vlakte vormden, zoodat men, staande
hier in het Broek, op de plaats, waar thans de spoorlijn loopt, de Liempdsche huizen kon zien.
Ook de heide was in dien tijd veel grooter
dan thans en strekte zich o.a. uit tot vlak bij de welbekende Armhoef, zelfs nog na 1830, terwijl het Broek reikte tot de
plaats, waar nu in de Vleut de grintweg ligt.
Op verschillende tijdstippen zijn aanzienlijke stukken heide
en broekgrond door de gemeente verkocht, eerst door Oirschot en later, na de
scheiding in 1821 door Best, zeker ten deele om de
gemeente aan geld en de bewoners aan meer grond te helpen. Het Broek diende in
dien tijd voor een klein gedeelte als plaats, waar men zoden stak, die op den
nog der met stroo gedekte huizen gelegd werden of bij
de allerarmsten als putwanden, maar allermeest strekte het tot
gemeenschappelijke weide voor het vee.
Een groot deel der koeien en verder het jong vee dezer
plaats bracht een groot gedeelte van den voor- en namiddag op het Broek door.
In ieder der 5 of 6 groote buurten, waarin men de
gemeente verdeeld dacht, was een volwassen koeherder aanwezig, die ’s morgens
en ’s avonds het vee van – en naar het Broek begeleidde. Hij was in het bezit
van een flinken koehoorn, waarmee hij hard blazend, bij de verschillende
boerderijen tweemaal daags zijn komst aankondigde. Het vee wist den weg zoo goed,dat het maar zelden ’s avonds in een verkeerden stal
liep. Ook groote kudden schapen vonden er hun karig
voedsel. Paarden liepen ’s nachts te grazen, waar het vee overdag geweest was.
In de bosschen in de nabijheid van
Broek en Scheeken huisden in dien tijd tal van
wolven(zoo kent men hier nog b.v. het Wolvensteegje) die paarden, indien
mogelijk, op den nek sprongen, om het dier den strot door te bijten. Tot afweer
staken in dat geval genoemde beesten instinktmatig de
koppen bij elkaar en sloegen bij aanvallen met de hoeven achteruit. Meermalen
vonden de boeren, die hun paarden ’s morgens weer naar huis haalden, doode wolven op Broek liggen.
Ook schapen vielen deze roofdieren aan, niet alleen in de
weide, maar zelfs ook thuis in de stallen, schaapskooien genaamd. Zoo vertelt
men hier als ware gebeurtenis en in deze plaats voorgevallen, het volgende:
De eigenaar van een kudde schapen begaf zich op een morgen
naar buiten en zag, toen hij zijn hond wilde gaan voederen het dier als ’t ware
geheel met bloed bedekt. Hij had den
ketting, waaraan het ’s nachts steeds gebonden lag, omdat hij niet heel mak
was, stuk getrokken. Zeker, zegt de boer
bij zich zelf, heeft de hond van nacht zijn woede op de schapen gaan koelen en
is daartoe in den stal gebroken. Hij gaat zien en zijn vermoeden schijnt
waarheid, want hij vindt daar als ’t ware een berg doode
schapen. Hij is natuurlijk uitzinnig van woede, pakt het geweer en schiet den
hond direct morsdood. Nu zal hij eens gaan zien, hoeveel schapen er dan
eigenlijk doodgebeten zijn. Hij trekt het eene dier
achtereenvolgens van het andere en telt er niet minder dan dertien. Maar, wat
is dat? Het onderste beest is geen schaap, maar een groote,
doode wolf. De boerstaat versteld, ja als aan den
grond vastgekluisterd. In eens wordt hem nu de heele
zaakduidelijk. Hij begrijpt, dat ’s nachts de gevonden wolf in de schaapkooi
gebroken is en daar zijn verwoestingen begon. De hond hoorde en zag het van uit
zijn hok en begon met zulk geweld te rukken en te springen, dat ten slotte de
ketting brak. Daarop is hij naar den schaapstal gevlogen om met den indringer
een strijd op leven en dood aan te gaan. De hond, die ten slotte overwon,
vreesde zeker, dat zijn tegenstander den schijndoode
speelde om zijn moordwerk zoodra mogelijk opnieuw te
kunnen beginnen. Het schrandere dier sleepte daarop een aantal doode schapen op den gevallen tegenstander, die nu
onmogelijk nog herbeginnen of ontvluchten kon. Zijn werk was alzoo geëindigd en hij kon dus nu in zijn hok veilig gaan
uitrusten. De pijn, dien de boer over zijn onbezonnen daad voelde, is
natuurlijk niet onder woorden te brengen.
Voor ’t laten grazen van kooien en paarden werd door de
eigenaars een klein bedrag aan de gemeente betaald, meestal 25 cent per stuks
vee en per jaar. Ook van de heide, die, zooals
gezegd, toen veel grooter was dan thans, werd in die
tijd veel meer gebruik gemaakt dan tegenwoordig. Bijna iedere boer haalde er
een flinken voorraad plaggen en turf, dienend voor mest- en brandstof, en ook zoogenaamd strooi- en schuurzand.
Toen nu, eeuwen terug, zeker ieder ingezetene tegen geen of
een uiterst geringe vergoeding broek- en heigrond voor ’t grijpen had, maakte
hij natuurlijk geheel naar eigen goedvinden de noodige
z.g. vaarwegen, daarbij poelen, moerassen en hoogten met zorg mijdend.
Daarvandaan, dat de wegen in het oudste gedeelte eener
plaats bijna altijd smal en krom zijn en vanzelf ook de slooten,
die het overtollige water moesten opvangen.
Breed waren bijna alleen die wegen, welke druk bereden moesten worden en
waar men elkander met de kar passeeren moest, b.v.
naar een molen, de heide, het Broek of naar andere buurten of gemeenten. Zoo
reed men, vóór de steenweg aangelegd was, door de Vleutstraat
naar Den Bosch en, vóór de Nieuwedijk bestond reden velen van uit de buurt
Aarle door de Diepsteeg naar de Vleut.
Later, toen de grond door toeneming der bevolking, meer
waarde kreeg, werd vóór den verkoop de grond behoorlijk in stukken verdeeld,
van meestal rechte wegen en slooten voorzien, zoodat de eventuele koopers
gemakkelijk en in korten tijd hun grond konden bereiken. Zoo is thans nog zeer
gemakkelijk de laatst ontgonnen grond te herkennen.
Kuilen, die men thans nog in ’t Broek meerdere aantreft,
b.v. den Klokkekuil, den Wolvenkuil, enz. dienden
vermoedelijk als drinkplaatsen voor het vee en een enkele maal als brandkuil of
om er vlas en hennep in te roten.
Thans is het Broek in zijn geheel ontgonnen en wordt de
heide hoe groot ook nog, door voortdurende ontginning, als het ware dagelijks
kleiner.
De bouwgrond, aan de heide onttrokken, verschilt nu nog
aanmerkelijk van dien, welke vroeger broek was, is n.l. meer zandig, of, zooals de gewone term luidt, lichter. De tegenwoordige
grintweg vormt op verschillende plaatsen de scheidingslijn, echter niet overal,
b.v. niet in de buurt Aarle en de Muist, waar de zware grond meer Westwaarts
ligt.
Over de scheiding van Best en Oirschot, den aanleg van den
Steenweg en den Grintweg zou nog veel te zeggen zijn, maar zeker zullen
meerderen zich nog herinneren., wat vroeger door schrijven dezes in dit blad
uitvoerig uit elkaar gezet is, zoodat ik met het
bovenstaande voorloopig men te kunnen eindigen.